Beeldhouwkunst termen
Welke vaktermen en technieken horen bij de beeldhouwkunst en wat betekenen ze precies. Hieronder zie je een lijst met verschillende termen en een korte uitleg daarachter.
A
-
Assemblage – Beeld opgebouwd uit verschillende materialen, als een driedimensionale collage.
B
- Beton – Robuust materiaal dat gebruikt wordt in moderne beeldhouwkunst, vooral voor grote structuren.
- Boetseren – Techniek waarbij beelden gevormd worden door het modelleren van kneedbare materialen zoals klei of was.
- Brons – Veelgebruikt metaal in beeldhouwkunst, geschikt voor het gieten van duurzame beelden.
- Buste – Borstbeeld van een persoon, vanaf de borst tot het hoofd.
C
-
Chamotteklei – Klei met toegevoegde chamotte, ideaal voor grotere of hittebestendige sculpturen.
E
-
Email – Glasachtig materiaal dat op metaal wordt versmolten voor decoratieve effecten.
-
Environment (omgevingskunst) – Kunstvorm die zich richt op de ruimte en omgeving als onderdeel van het kunstwerk.
G
- Gedenkteken – Sculpturaal object ter herinnering aan een gebeurtenis of persoon.
- Gieten – Techniek waarbij vloeibaar materiaal (zoals brons) in een mal wordt gegoten.
- Gips – Veelgebruikt materiaal voor modellen, afgietsels en beeldhouwstudies.
H
-
Hakken – Techniek waarbij materiaal wordt verwijderd met beitels, vaak bij steen of hout.
-
Hoog reliëf – Sculptuur waarbij delen ver uitsteken van de achtergrond.
I
-
IJssculptuur – Tijdelijke sculptuur uit ijs, vaak op evenementen of festivals.
-
Installatie – Ruimtelijke kunstvorm, bestaande uit objecten of sculpturen in een samenhangende opstelling.
K
-
Klei – Basis- en boetseermateriaal voor beeldhouwers, in vele soorten beschikbaar.
L
-
Laag reliëf – Ondiepe afbeelding die nauwelijks uit het oppervlak steekt.
-
Landschapskunst (land art) – Kunstvorm waarbij de natuur of het landschap zelf onderdeel is van het kunstwerk.
M
-
Marmer – Klassiek steensoort dat fijn te bewerken is, geliefd bij beeldhouwers.
-
Metalen – Materialen zoals koper, staal, lood en zilver, veel gebruikt in moderne en klassieke beeldhouwkunst.
-
Monument – Groot, vaak publiek kunstwerk ter nagedachtenis of herdenking.
P
-
Papier-maché – Lichtgewicht materiaal gemaakt van papierpulp, gebruikt voor tijdelijke sculpturen.
-
Patineren – Techniek om een kleur- of oxidatielaag (patina) op metalen beelden aan te brengen.
-
Piëta – Beeld van Maria met het lichaam van de gestorven Christus, klassiek religieus thema.
-
Plastiek – Ruimtelijk beeld opgebouwd uit kneedbaar materiaal zoals klei of was.
-
Polijsten – Techniek om oppervlakken glad en glanzend te maken, bijvoorbeeld bij marmer of brons.
-
Polystyreen – Licht synthetisch materiaal, vaak gebruikt voor schaalmodellen of tijdelijke sculpturen.
-
Polyester – Kunststof materiaal, licht en duurzaam, gebruikt in hedendaagse beeldhouwkunst.
-
Portretkop – Driedimensionaal portret van een hoofd, vaak natuurgetrouw.
R
-
Readymade – Alledaags object dat door de kunstenaar tot kunstwerk wordt verklaard.
-
Reliëf – Driedimensionale voorstelling op een vlakke ondergrond; omvat zowel laag als hoog reliëf.
S
-
Sculptuur – Beeldhouwwerk vervaardigd door materiaal weg te nemen (bijv. hakken, snijden).
-
Schuren – Techniek om het oppervlak glad te maken, voorafgaand aan polijsten.
-
Snijden – Techniek waarbij materiaal wordt verwijderd met scherpe gereedschappen, vaak bij hout.
-
Speksteen – Zachte steensoort die makkelijk te bewerken is, vaak gebruikt door beginnende beeldhouwers.
-
Standbeeld – Beeld van een persoon of figuur in staande houding, vaak als eerbetoon.
T
-
Terracotta – Gebakken klei, ongeglazuurd, gebruikt voor sculpturen en architectonische elementen.
W
-
Wassen beeld – Boetseertechniek met bijenwas of boetseerwas, vaak een tussenstap bij het bronsgieten.